maandag 11 mei 2015

Flarden (7)

Vorige delen


“Als het verband er af gaat willen we graag dat jij er bij bent,” en ze richtte het woord tot mij tijdens één van de eerste gesprekken.
Ik knikte: “Natuurlijk.”
“We kunnen wel zeggen dat het meevalt, maar dat doet het niet,” vervolgde ze.
Nee, nee dat begreep ik wel. Ik had ondertussen op internet al gezocht op de term ‘borst amputatie’ en werd bedolven onder beeldmateriaal. Vervolgens zocht ik een foto met een borst die qua grootte en omvang op die van Monique leek zodat de voorstelling zo dicht mogelijk tegen de toekomstige realiteit aan zou schurken. Dan was ik tenminste voorbereid.
In de aanloop naar de operatie oefen ik bijna dagelijks. Ik bedenk wat ik ga zeggen wanneer de wond aan mij getoond gaat worden en spreek verschillende zinnen hardop uit. Niks klinkt goed en ik blijf zoeken en oefenen.
“Het valt mee.” Wel honderd keer spreek ik het hardop uit en elke keer slaat het nergens op; natuurlijk valt het niet mee.
Ik sta naast het bed en de verpleegster haalde zojuist het verband er af. Waar gisteren nog haar borst prijkte is nu een krater ontstaan, gemarkeerd door een donkerrode wond die ongeveer begint waar haar borstbeen zich bevindt en doorloopt, zover dat ik het einde niet kan waarnemen.
Ik kijk naar mezelf in de spiegel en herhaal het nog eens: “Het valt mee,” en het klinkt als een bespottelijke leugen.
Als je er maar mee om kunt gaan; haar woorden galmen keer op keer in mijn hoofd. Haar angst dat dit, haar ziek zijn en alles wat het met zich mee brengt ons einde zou kunnen betekenen. Niet omdat ze het niet zou overleven, maar omdat ik niet zou kunnen wennen aan haar verminkte lichaam.  Dat ik niet om zou willen gaan met alle beperkingen die de kanker en straks de chemo met zich mee gaan brengen.
Andersom, ha, nee, andersom zou ze zonder twijfel wel bij mij blijven en ik werd er kwaad om.
“Alsof ik een slechter mens ben dan jij,” snauwde ik haar af om direct erna mijn spijt weg te drinken met enkele teugen Westmalle Tripel.
Het had maar weinig gescheeld of haar borst had er niet af gehoeven … Ik verafschuw de gedachte en mijn spiegelbeeld sist me “egoïstische klootzak” toe.

Haar huilen knijpt mijn keel dicht.
“Wat is er?” probeer ik en ik doe mijn best zo rustig mogelijk te blijven.
Door de telefoon hoor ik haar een paar keer diep ademhalen en dan vertelt ze dat ze juist onder de douche vandaan komt. Dat leek haar lekker na twee dagen het bed te hebben gehouden, even douchen.
De spiegel met een oppervlakte van twee vierkante meter loog niet en was confronterend geweest: “Oh, het is zo lelijk. Het is zo afschuwelijk lelijk.”
“Waarom heb je niet gewacht? We zouden dit samen doen.” Ik wil haar vast houden en zeggen dat het mee valt en me ergeren aan haar ongeduld.
Halsoverkop vertrek ik, vind op dit tijdstip eenvoudig een plek voor de auto en begroet haar zo luchtig mogelijk en met een droge mond.
Met koffie en kletspraat proberen we het moment uit te stellen maar op precies het afgesproken tijdstip komt Marjan de kamer op; of we er klaar voor zijn.
“Ja hoor,” zeg ik zonder twijfel in mijn stem en met een hart dat in mijn slapen bonkt.
Als na enig gepeuter alle pleisters zijn verwijderd belanden wij in wat wellicht één van ons meest oprechte momenten is en kan ik door mijn tranen heen alleen maar stamelen.
“Ik vind het zo erg voor je …”

Deel 8

woensdag 6 mei 2015

Flarden (6)

Eerst het vorige deel lezen?


De fles waarvan ik zojuist de inhoud leegde in mijn keel gooi ik weg. Dat drink ik de laatste weken vaker dan gewoonlijk; iets met alcohol. Het vergemakkelijkt het slapen.
Ik luister naar haar ademhaling wanneer ik naast haar lig, de dekens en de stilte van de nacht  over ons heen. De twijfel heeft het overgenomen van de euforie.
“Ik hou van je,” fluisterde ik zojuist zoals ik dat elke avond doe voordat ik ga slapen.
En nu? Vraag ik me af. Moet ik nu een soort van afscheid nemen van haar borst? Mág dat; deze nog een laatste keer strelen en kussen? Maak ik niet juist daardoor de hele situatie te beladen? 
Ooit hoorde ik iemand, een vrouw, zich afvragen waarom mannen toch zo geobsedeerd zijn door borsten. Het waren in haar ogen niet meer dan twee klompen vet met een tepel er op.
Daar denk ik aan, die avond van de dag er voor.
Ze is toch meer, zoveel meer dan alleen maar die ene borst? En vertwijfeld volg ik Monique in haar slaap waar we ieder alleen zijn met onze eigen angsten en dromen en twijfels.

Die ochtend blijven de jongens allebei thuis van school. We hoeven pas om elf uur in het ziekenhuis te zijn en met name Kaj heeft nogal tegen deze dag opgekeken. Bovendien wil Monique ze nog graag even om zich heen hebben deze ochtend en momenteel laat ik vooral dat laatste – wat Monique wil – ons leven bepalen, zonder me af te vragen of ik daar juist aan doe. Zonder te twijfelen. Is er een goed of fout?
“Niek?”
Behalve het kletterende water van de warme douche blijft het stil. Nog eens, maar nu iets luider: “Niek!?”
Instinctief weet ik dat ze huilt. Ik trek mijn kleren uit, til het douchegordijn opzij en zie aan haar iets gekromde rug en het voorover geknikte hoofd dat mijn gevoel klopte. Ik ga achter haar staan waarna ze zich langzaam omdraait.
Haar armen, zojuist nog gekruist voor de borst, strekt ze hopeloos bijna naar me uit om me vast te pakken. Dan heft ze haar hoofd op en kijkt ze naar me.
Ze doet zo haar best om dapper te zijn. Ze ís dapper. Het lukt nu even niet.
Handenwrijvend laat ze de zeep schuimen om deze daarna te verdelen. Eerst op haar armen en haar schouders, daarna over haar buik en haar benen. De plekjes van haar rug waar ze net wél bij kan. Haar gezicht vertrekt wanneer haar handen met gekromde vingers, als kommetjes op ongeveer tien centimeter afstand van haar borsten in de lucht blijven zweven.
“Ik kan het niet,” snikt ze, “ik kan … ik durf ze niet meer aan te raken…”
In haar ogen de wanhoop en het verdriet, alsof alles van de achter ons liggende veertien dagen nu een weg naar buiten zoekt. Ze rilt ondanks het warme water en ze huilt. Ze huilt hartverscheurend zacht.
“Oh God, het gaat niet.”
“We doen het samen,” hoor ik mezelf zeggen en ik leg mijn handen zacht op die van haar, maar ze trekt haar handen weg.
“Ik kan het niet. Het kan niet.”

Ze omhelst me en ik was haar borsten terwijl met het warme douchewater onze tranen weg worden gespoeld.


Deel 7

vrijdag 1 mei 2015

Flarden (5)

Eerst vorige deel lezen?

Het huis ruikt naar de steunbetuigingen die in de vorm van een bos bloemen soms per twee worden bezorgd. Het is hartverwarmend hoeveel mensen er met ons meeleven in deze voor ons zulke bange dagen: kaarten met hartverwarmende teksten die ons dikwijls tot tranen roeren. Berichtjes op de telefoon. Familie, collega’s, vrienden en kennissen die minder vaag lijken te worden.

We rollen zonder het bijpassende gevoel het weekend in en zaterdag rond het einde van de ochtend staan onaangekondigd Monique’s broer met vrouw en dochters op de stoep. Die middag wordt er gedronken en gelachen. Hun komst blijkt onze zaterdag te redden.
Wanneer ik de zondag er na wakker wordt voelt mijn kussen vochtig en langzaam, alsof er door de mist iets op je afkomt, realiseer ik me dat ik over haar begrafenis droomde. Ik trek de dekens over me heen en heb het gevoel dat ik langzaam gek wordt.

Die dag wil ze de stad in; kleren kopen voor de jongens vanwege het naderende voorjaar.
“Zou je dat nu wel doen?” probeer ik nog, maar ze wuift me weg: “Nu kan het nog. We weten niet wat ons nog te wachten staat,” vindt ze en ik kan niet anders dan haar gelijk geven.
Ze vertrekt met mam en de jongens; ik blijf thuis omdat er nog zoveel werk te doen is. Uiteindelijk is de hond die middag toch zeker een keer of zes uit geweest.

Maandagmorgen. We gaan van de nucleaire geneeskunde, waar ze de botscan maken, naar de röntgen voor een foto van de longen en een scan van de lever. De klok tikt tergend traag de tijd weg, maar het gaat me niet langzaam genoeg. Het liefst zou ik de tijd nu stil zetten.  Zwijgend wandelen we van de ene onderzoeksruimte naar de andere. Kleren uit, kleren aan. Een bemoedigende glimlach als ze de deur opent en me ziet zitten. Een knipoog. Een kus.
“Gaat het?”
“Hm hm.”
“Stoere.”
“Als deze uitslagen niet goed zijn wil ik morgen niet geopereerd worden.” Ze klinkt vastberaden.
“Dat snap ik. Waarom zou je je die ellende dan nog op de hals halen? We weten dat we daar geen tijd mee kopen, mocht het niet goed zijn.”
“Dus dan bellen we het gewoon af morgen?”
“Tja … ja, lijkt me wel. Uiteindelijk bepaal jij wat er gebeurt.”
“Wij,” verbetert ze me. “Wij.”

Om twee uur die middag verlaten we het ziekenhuis en kan het wachten beginnen. We beseffen ons meer dan ooit dat we binnen nu en een paar uur duidelijkheid krijgen over hoe ons leven er uit gaat zien. Wellicht duidelijkheid over hoe lang ‘ons’ überhaupt nog duurt.
Het telefoontje komt eerder, veel eerder dan verwacht.
“Is Ieko ook thuis?” is het eerste wat Marjan vraagt.
Monique kijkt me aan. Angstig.
“Ja.”
“Ik heb nu eindelijk eens goed nieuws,” en van de ene seconde op de andere is de voor morgen geplande operatie, die vorige week nog zo’n klap in ons gezicht was, nu zo enorm welkom.


Deel 6


Totaal aantal pageviews