donderdag 7 februari 2013

Meneer van de Linde


Altijd nét te laat kwam hij het lokaal binnen. Verward om zich heen kijkend leek hij zich dan af te vragen waar hij nu weer terecht gekomen was. En steevast droeg hij een corduroy broek. Alleen de kleur varieerde maar ook niet op de meest spectaculaire wijze; het waren meestal natuurtinten. Donkerbruin, mosgroen of beige en altijd besmuikt met krijt vegen. De oorzaak hiervan lag in het feit dat wanneer hij met zijn rechterhand iets op het bord schreef hij steevast de borstel in zijn linkerhand hield. Deze hing dan meestal werkeloos en derhalve ontspannen langs het lichaam. En door de woestheid waarmee hij op het bord schreef bewoog deze ontspannen linkerarm met het schrijfritme mee. Aan de krijtstrepen op zijn broek kon je eigenlijk aflezen of hij een drukke dag had gehad.
Na de laatste punt draaide hij zich met een ruk om, trok z'n stoel onder het bureau vandaan en liet zich er met een plof in vallen. Iets onderuit gezakt zat hij daar dan, zijn in geitenwollensokken en sandalen gestoken voeten onder de tafel welke aan zijn bureau grensde. Door zijn kleine, ronde, zilveren brilletje keek hij dan vanonder een grijze en verwaaide haardos, zelfs als het windstil was, zelfgenoegzaam de klas in. En  wee degene die het nu waagde om voor z'n beurt te spreken. Zijn ogen knepen dan samen tot smalle spleetjes, en zijn lichaam kwam iets omhoog uit de stoel om zich daarna voorover gebogen over het bureau te laten hangen, één arm recht vooruit over de tafel heen, de hand gebald tot een vuist en met een vinger priemend in je richting: "Pennen, jongen. Dat wordt pennen. Tien keer". Z'n stem was diep, warm bijna. En telkens als hij sprak dan bewogen zij wilde snor en baard, waar steevast de broodkruimels van zijn ontbijt in achter waren gebleven, op en neer, zonder dat je zijn lippen zag.
"Maar, meneer" sputterde je dan nog, niet bewust van wat je nu weer verkeerd had gedaan. "Twintig keer jongen" luidde dan het antwoord. En sommigen van ons kwamen aan de vijftig toe voordat ze snapten dat ze het beter op konden geven.
Met een grijns liet hij zich daarna weer achterover hangen, ontspannen bijna. Zijn grijze, smoezelige baard welke tot op zijn borst reikte, in de vuist.
Als de hele klas dan eindelijk druk aan het werk was, voorover gebogen over de geheimen van de Nederlandse taal in geschrift, sloeg bij meneer van de Linden de verveling toe. Dit begon met het met zijn vinger draaien in zijn haren. "krulletje draaien" noemden wij dat. En dat deed hij net zo lang totdat er een  niet te ontwarren knoop ontstond.
Daarna verdween diezelfde vinger ver en diep in zijn neus. Zo diep dat je zijn brilletje op en neer zag bewegen. Dikwijls dacht ik dat het besmuikte dingetje nu toch echt van z'n neus zou glijden, maar dit ging altijd goed. Als zijn vinger eenmaal de uitgang had gevonden, dan maakte meneer van de Linden een uitgebreide studie van hetgeen hij zojuist had gevonden. Met zijn vinger op ongeveer vijftien centimeters van zijn ogen zat hij dan gebiologeerd te kijken, zijn hoofd een beetje schuin. En wanneer hij het tot zijn eigen goedvinden lang genoeg bestudeerd had dan draaide hij met zijn duim over zijn vinger, net zo lang tot datgene wat hij zojuist had opgegraven een elastisch bolletje was geworden. Om deze vervolgens weg te schieten door het op het topje van zijn wijsvinger te leggen en met zijn duim weg te tikken. Zomaar, de ruimte van het lokaal in. En je gruwde er van.
Ooit nam hij zijn hond mee naar school, een Duitse herder. Het dier lag naast zijn tafel. Hij mompelde iets wat op een excuus leek. Zijn vrouw was net bevallen, en de hond was enigszins jaloers. Vandaar. Wij waren vooral verbaasd dat er een vrouw bestond die zich door hem had laten bevruchten. Het ging er bij ons niet in, om zo maar te zeggen.
Van meneer van de Linde heb ik nooit de indruk gehad dat hij plezier had in zijn werk. Hij doceerde geen Nederlands maar hij gáf Nederlands, en je moest maar zien wat je er mee deed, met dat wat hij gaf. Maar met uiteindelijk een acht voor mijn eindexamen denk ik dat hij ergens onderweg toch iets goed heeft gedaan.
Hij moet nu ergens in de zeventig zijn. En ik zie hem zo voor me, in zijn corduroy broek maar nu zonder krijtvegen. De haren nog altijd verwilderd om zijn hoofd, maar grijzer dan toen. Een Duitse herder aan zijn voeten, en zittend in zijn stoel in zij eigen bibliotheek omringd met zij boeken, iets onderuit gezakt. Aandachtig lezend. Mulisch waarschijnlijk. Z'n vinger diep in de neus.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Totaal aantal pageviews